Wielrenners moeten op de training vooral uren maken
Peter van KouterenAXEL - De echte kenners haalden zich de ontknoping meteen voor de geest, toen Adrie van der Poel een herinnering uit zijn rijke wielercarrière ophaalde.
De Brabander betaalde in 1986 in Parijs-Roubaix een vijf jaar openstaande rekening met gepaste munt, toen een kopgroep van vier renners het Velodrome-stadion in Roubaix inreed.
De Belg Ferdi van den Haute probeerde het met een lange sprint. Adri van der Poel ging erachteraan, waarna Sean Kelly eroverheen kwam en met grote overmacht won. "Van den Haute vroeg na afloop waarom ik dat had gedaan", hield Van der Poel zijn gehoor tijdens een perspresentatie van de Internationale Juniorendriedaagse voor. Het antwoord van de veelzijdige renner uit Hoogerheide was kort, maar duidelijk. "Ik zei alleen maar: Ferdi, Iteghem, 1981. Hij wist meteen wat ik bedoelde. Daar had hij mij een kunstje geflikt."
Van der Poel, kampioen van het karakter, bekende op bepaalde momenten een rotkarakter te hebben gehad. "Als er iets niet lukte, dan was ik niet aanspreekbaar. Als topsporter moet je weten wat je kunt en niet kunt. Als je op een bepaald moment niet sterk bent, moet je slim zijn. Ik kon een wedstrijd van het begin tot het einde lezen." Het waren wijze lessen van een ervaren rot, die in het dagelijks leven in dienst van Rabobank nog steeds in het wielermetier actief is. Links van hem in het forum zat Johnny Hoogerland, de revelatie van het voorjaar. Rechts van hem de junior Brian van Goethem uit Sluiskil, die vorig jaar zo sterk debuteerde in de Internationale Juniorendriedaagse. De sleutel tot succes? Het drietal was eensgezind: duurwerk. Van der Poel: "Ik had tijdens de training een bloedhekel aan hard fietsen. Dat doe je in de wedstrijd. Je moet uren maken." Hoogerland: "Ik had vanaf november tot mijn eerste wedstrijd in februari dertienduizend kilometer op de teller staan." Van Goethem: "Ik durf er geen aantallen aan te plakken, maar doe ook alleen maar duurwerk."